Briefwisseling Seppe Decubber
28 december 2021
Kuurne
Beste Seppe,
Ik schrijf je naar aanleiding van de nieuwe expo van vzw Wit.h, die volgende maand geopend wordt in Kortrijk. Centraal staat het werk van Marianne Schipaanboord, een Nederlandse kunstenaar. Haar werk heeft een grote autobiografische ondertoon. Dat is meteen ook het thema van het nieuwe digitale magazine dat bij de tentoonstelling hoort: kunst en autobiografie.
Vorige week sprak ik met een vriend en hij stelde dat alle kunst per definitie autobiografisch is. Hij heeft een punt. Schilderen, beeldhouwen, schrijven zijn persoonlijke manieren om iets naar het publiek te brengen. Het werk zegt ook altijd iets over de kunstenaar zelf. Over de manier waarop hij naar de wereld kijkt. De thema’s die hem inspireren. Toch kan je volgens mij een onderscheid maken tussen een autobiografisch en een niet-autobiografisch werk. Zo is een zelfportret duidelijk autobiografisch en de Guernica van Picasso niet.
Er is natuurlijk een schemerzone, zoals de literatuur illustreert. Onlangs verscheen Het mirakel van België, de nieuwe roman van Maarten Inghels, een spel tussen feit en fictie. Inghels ontmoette jaren geleden meesteroplichter Piet Van Haut. De schrijver raakt geïntrigeerd door de misdadiger, en verliest zichzelf in een verstikkend web. Als lezer heb je geen idee wat werkelijk gebeurd is, wat verzonnen werd door Piet Van Haut of door de schrijver zelf. Zelf de schrijver weet het niet meer. Dat zorgt voor een grote aantrekkingskracht, de lezer die probeert te achterhalen wat werkelijkheid en wat fictie is?
Daarnaast is er ook de pure autobiografie en die heeft een grote aantrekkingskracht. Privé-domein is na meer dan vijftig jaar nog steeds een succesvolle serie met egodocumenten van schrijvers. Briefwisselingen, dagboeken, memoires. Bijna alle grote schrijvers zijn erin opgenomen, zoals de klassieker Parijs is een feest van Hemmingway of de liefdesbrieven van Colette. Het waren boeken waar ik vroeger zo ver als mogelijk van bleef. Ik was bang dat het de mythe van de schrijver zou doorprikken. Net zoals men in analyses van romans probeert te achterhalen wat echt gebeurd is.
Op een bepaald moment begon ik de brieven te lezen tussen Joseph Roth en Stefan Zweig. Sindsdien ben ik enorm gefascineerd door egodocumenten van schrijvers. Omdat er een wezenlijk verschil is met het doorprikken van een roman. Wanneer een schrijver een dagboek, memoires of brieven uitgeeft is dat een bewuste keuze. Een groot verschil wanneer men analyseert welke elementen in een roman autobiografisch zijn. Want daar kiest de auteur voor het fictionaliseren, en draait het niet meer om de werkelijkheid.
Jij brengt het autobiografisch tot een ander niveau. Je schrijft een dagboek bij het lezen van het dagboek van Virginia Woolf. Van waar komt jou fascinatie voor dagboeken? Krijgt je dagboek een andere vorm, gezien je het schrijft om uitgegeven te worden?
Hartelijke groet,
Thomas
is alle kunst per definitie autobiografisch?
1 januari 2022
Thomas!
Elke gebeurtenis van wereldhistorische betekenis moet ik tot iets persoonlijks terugbrengen om er de omvang van te voelen en de uitwerking te schatten. In zeker opzicht door het filtreerapparaat ‘Ego’ laten lopen en bevrijden van de slakken der monumentaliteit. Zo omschrijft Joseph Roth, de auteur die je aanhaalt, zijn intentie als literair journalist in 1921. Uit abstracte of overdonderende gebeurtenissen destilleert Roth portretten en reportages. Onsamenhangende feiten verbindt hij. Hij bevolkt ze met toeschouwers, slachtoffers, daders, soms verenigd in één persoon. Ook zichzelf kent hij een plek toe en nodigt de lezer uit in die samenkomst van schaduwen.
Ik hou van dit citaat omdat Roth beschrijft wat we allemaal doen: uit veelkantige gebeurtenissen een verhaal spinnen.
Alvorens iets te vertellen over het dagboek, waar de scheiding tussen toeschouwer, schrijver en onderwerp nog verder vervaagt, moet ik bekennen dat Roths citaat voor me ook de grens tussen journalistiek en autobiografie op losse schroeven zet. Om te spreken over wat je aanbelangt, heb je je filtreerapparaat ‘Ego’ nodig. Maar dat apparaat is gekleurd. Zodra je je erop beroept, aanvaard je de mogelijkheid dat je overdrijft, vergeet, verzint, liegt. Besefte Roth dit? Maakte dat van hem zo’n scherpe journalist? Sommige van zijn reportages lezen als sprookjes.
Een dagboek is natuurlijk een specifiek soort autobiografie. Als er in journalistiek nog een ‘ik’ het woord neemt, min of meer consistent, ontrafelt dat ‘ik’ in een dagboek, lost het op, blijkt het overal te verschijnen en te verdwijnen. Tegelijk is het dat ‘ik’ waar je naar op zoek gaat in dagboeken. Althans, zo voel ik het aan op dit moment. Een poos geleden startte ik met het bijhouden van een dagboek bij het lezen van het volledige dagboek van Virginia Woolf. Ik was 27 geworden. Woolf hield 27 jaar lang een dagboek bij. Die periode, van 1915 tot 1942, omspant bonte ontmoetingen, liefdes, het schrijven van haar essays, romans, brieven, de afloop van de eerste wereldoorlog, de opkomst van het Nazisme en uiteindelijk de tweede wereldoorlog. Wat me tot dat (onvoorzien omvangrijke) werk aanzette, was iets kleins; een vraag die Virginia zich in haar dagboek stelt. Op 3 januari 1940 kijkt ze uit het raam. De Tweede Wereldoorlog woedt volop. Rond elf uur verstommen de schoten. De rookslierten trekken op. Na naar buiten te staren, werkt Virginia verder aan een roman. Ze wist niet meer waarom ze nog schreef. Steeds vaker uitte ze haar ongeloof over het feit dat ze bleef schrijven, ogenschijnlijk ongehinderd door de aanslepende vernieling om haar heen. Mijn gevoelens zijn intens (over het boek waar ik werk); toch verbleken ze tegen de oorlog. Neen, het onevenwicht tussen enerzijds die verrukking en anderzijds de zekerheid dat mijn gevoelens niet meer uitmaken kan ik niet vatten. Of is gevoel belangrijker dan ooit?
Die vraag – of gevoelens belangrijk zijn in een ontwricht tijdsbestek, belangrijker dan ooit, of niet uitmaken – bespookte me al een tijd. Virginia hoopte haar radeloosheid zo betekenisvol mogelijk in te richten. Op 15 mei 1940 bedenkt ze: Ik kreeg ineens dit inzicht: mijn lichaam is een leger: mijn brein de commandant. Denken is mijn manier om te strijden.
Minder dan een jaar later stapt ze uit het leven. Na haar dood werd een selectie van haar dagboek gepubliceerd. Een kleine twintig jaar later rolde het volledige dagboek van de pers. Bij het lezen van haar dagboek, kwam Leonard, Virginia’s man, tot de constatatie dat Virginia meerdere passages, soms hele pagina’s volledig verzonnen had. Dat een dagboek geen neerslag van een onverwerkte, profane realiteit is maar een ruimte voor een verzonnen bestaan, nuanceert de stelling dat je in een dagboek op zoek gaat naar een ‘ik’. Dat ‘ik’ is namelijk geen verloren identiteit, maar één die je maakt. Dat is ook hoe Susan Sontag het ziet: Het is oppervlakkig te stellen dat een dagboek een vergaarbak is voor je persoonlijke, geheime gedachten als een vertrouwenspersoon die doof, dom en analfabeet is. In het dagboek uit ik mezelf niet openhartiger dan ik tegen iemand anders; ik schep mezelf.
Ik denk dat het klopt dat je je in een dagboek richt tot iets of iemand die er (nog) niet is. In haar notities richt Virginia zich niet expliciet tot iemand – in tegenstelling tot bijvoorbeeld Anne Frank met Kitty. Bij uitzondering wendt ze zich tot haar oudere zelf. Ik stel me voor dat de oude V. als ze haar bril opzet om te lezen wat maart 1920 te bieden had, met alle geweld zal willen dat ik doorga. Gegroet! lieve geest van me; en bedenk, ik vind vijftig nog geen schrijnend hoge leeftijd. Een dagboek lijkt zich op die manier uit te strekken in de tijd. Verrijkt door een gestaag, voortschrijdend inzicht is er misschien zelfs meer uitwisseling mogelijk dan in een brief. Of toch in deze brief. Ik heb amper op jouw vragen geantwoord en de vooropgestelde lengte al overschreden. Omdat het ook een nieuwjaarsbrief is, wil ik eindigen in met een kenschetsend stukje uit Virginia’s dagboek, van 20 april 1919. Hoe zou ik mijn dagboek graag willen zien? vraagt ze zich af. Als een los en toch niet slordig weefsel, zo rekbaar dat ik er alles wat in mijn brein opkomst, of het nu zwaarwichtig, onbeduidend of mooi is, in kwijt kan. Ik zou willen dat het leek op een oud schrijfbureau, of zo’n rommelkist waarin je een schat aan spullen en prullen gooit zonder te kijken of je het de moeite waard is ze te bewaren. Dan zou ik na een of jaar twee terug willen komen, kijken of dat allegaartje zich heeft gerangschikt, wat in een vergaarbak onopgemerkt gebeurt.
In haar gedroomd dagboek lijkt elk spoor van een ‘filtreerapparaat ‘Ego’’ zoek.
Vele groeten,
Seppe
ik schep mezelf
6 januari 2022
Kuurne
Beste Seppe,
Het bewuste citaat van Joseph Roth was me onbekend. En inderdaad het is meteen een illustratie waarom zijn journalistieke stukken vandaag nog steeds gelezen kunnen worden. Een wijze les voor iedere journalist, essayist, columnist, schrijver en recensent. Zeker voor de eerste en laatste groep wordt objectiviteit gepredikt. Terwijl dat per definitie een illusie is. Ieder individu ervaart de werkelijkheid op zijn eigen particuliere manier.
Er bestaat geen vastomlijnde criteria om te bepalen wat een goede roman is. Welk kunstwerk als mooi en interessant ervaren wordt. Het is onze eigen subjectiviteit die bepaald wat ons al dan niet raakt. Goede recensies zijn dan ook diegene waarin de recensent zich niet opwerpt als een alwetende autoriteit. Hij beschrijft waarom hij een werk al dan niet goed vindt vanuit zijn eigen subjectiviteit. Op die manier kan de lezer voor zichzelf beslissen of het de moeite loont om een tentoonstelling al dan niet te bezoeken, een boek te lezen.
De mogelijkheid of het bewust zijn van overdrijving, nalatigheid, verzinsel of leugen lijkt mij niet alleen belangrijk voor de journalist maar ook bij het schrijven van een dagboek. Veel mensen houden een dagboek bij, maar vaak zijn ze niet geschikt voor publicatie. Net omdat je bij het schrijven leugens en verzinsels probeert te vermijden. Je denkt zelf dat dat mogelijk is, maar we houden onszelf ook voor de gek.
Luuk Gruwez zei ooit het volgende; er wellicht geen enkel literair genre is waarin meer gelogen wordt dan in de autobiografie. Dat betekent niet dat dit vol feitelijke onjuistheden staat, maar het feit alleen al dat je de werkelijkheid naar je hand zet, enerzijds stilistisch maar je maakt ook een selectie uit alles wat je overkomt. Je bent net zo goed aan het liegen als bij pure fictie. Met andere woorden je moet je hier van bewustzijn en dit ook gebruiken. Dat illustreert ook het dagboek van Virginia Woolf waaruit blijkt dat verschillende passages verzonnen zijn.
Al stel ik mezelf de vraag of het subjectieve ‘ik’ wel degelijk oplost in een dagboek. Of beter gezegd in literaire dagboeken en mémoires. Mocht dat werkelijk het geval zijn, zouden deze dagboeken dan niet een onsamenhangend geheel vormen. Zou Hemmingway dan tot het eind van zijn dood blijven schaven aan ‘Parijs is een feest?’ Volgens mij proberen ze net een coherent verhaal aan de lezer te vertellen, waardoor ze soms bewust dingen verzinnen, aandikken of net weg laten. Want een schrijver wil net gelezen worden.
Natuurlijk kan je opmerken dat sommige schrijversdagboeken pas gepubliceerd worden na hun dood. Dat de schrijver geen intentie had om zijn of haar dagboek naar buiten te brengen. Voor Hemmingway gaat dat alvast niet op, hij bleef schaven aan zijn mémoires over Parijs. Dat wijst erop dat hij die ooit wou laten publiceren. Wat Virginia Woolf betreft daar zal jij beter zicht op hebben. Volgens mij houdt iedere auteur er al dan niet bewust rekening mee dat hun dagboeken of zelfs brieven later gepubliceerd kunnen worden. Waarom zouden ze anders zoveel aandacht besteden aan het stilistische aspect? Of is het bijhouden van een dagboek een pure vingeroefening voor het schrijven an sich?
Dus sta me toe nog even terug te keren naar een vraag in mijn vorige brief? Krijgt je dagboek een andere vorm omdat je naar een publicatie toeschrijft? Of is je stem dezelfde als die wanneer je vrijblijvend voor jezelf schrijft?
Warme groet,
Thomas
we houden onszelf voor de gek
9 januari 2022
Dag Thomas
Ik heb een stommiteit geschreven! Natuurlijk is het niet zo dat een ‘ik’ oplost in een dagboek. Ik heb soms die indruk, maar dat heeft eerder te maken met het feit dat ik het dagboek als genre benader, niet als een uitlaatklep of toevluchtsoord. Wanneer je de ‘binnenwereld’, de grondslag van het genre, wil bevragen, vervagen er zovele grenzen: tussen toeschouwer, schrijver, onderwerp maar ook tussen schrijver en lezer. Nu, omdat je als schrijver en lezer tegelijk in een dagboek aan het werk bent, is het volgens mij onmogelijk niet stilistisch bewust te schrijven. Maar die lezer ben je natuurlijk ook zelf. Ik denk dat het goed mogelijk is dat je langs een ingebeelde buitenwereld poogt jezelf te behagen – dat dat mikken naar jezelf één van de dubbelzinnige oefeningen in individualiteit zijn die het bijhouden van een dagboek haast verslavend maakt. Er schuilt ook iets onpeilbaars in je te richten tot een toehoorder waarmee je tijd noch ruimte deelt.
Aanvankelijk was mijn werk een zoektocht naar een vorm om een ander oplossen te vatten. Mijn gevoelens zijn intens (over het boek waar ik werk); toch verbleken ze tegen de oorlog. Neen, het onevenwicht tussen enerzijds die verrukking en anderzijds de zekerheid dat mijn gevoelens niet meer uitmaken kan ik niet vatten. Of is gevoel belangrijker dan ooit? Dat citaat van Virginia Woolf raakte me omdat ik vaststelde dat wereldgebeurtenissen me met eenzelfde kracht als kleine voorvallen bezighielden, alsof ik geen maatstaf had om ervaringen te ordenen. Daar dacht ik veel over na. Nog steeds. Ik kan me druk maken om een banaliteit, over de toekomst van onze planeet en vervolgens mijn hoofd breken over het avondmaal of over een toenemende hoeveelheid te beantwoorden mails. Niet alleen het object van mijn gevoelens, maar ook mijn gevoelens zelf ontbreken bij vlagen elke zin voor proportie. Een beeldspraak die her en der wordt opgerakeld, is dat we leven in een tijd waarin al wat op de achtergrond bleef, nu de voorgrond verovert. Het gevoel dat me bekampt, is echter niet dat mijn wereldbeeld omkeert, of muteert, maar dat het me verlaten heeft, dat er geen filtreerapparaat ‘Ego’ meer voorhanden is. Ook Roths adagium maakt me niet wijzer.
Eigenlijk wil ik iets vatten over het gevoel in een noodlottig in medias res te zijn beland, zij het zonder medias. Dat gevoel is niet actueel. Wanneer ik dagboeken lees uit andere tijdperken, lijkt het universeel. Toch hoop ik tot een pertinente uitdrukking ervan te komen, van wat het desondanks eigen aan onze tijd maakt. Ik denk dat een dagboek dat kan vatten. In een dagboek, bij uitbreiding in elk ego-document, heersen minder dwingende eisen tot stilistische eenheid. Je kan er verbrokkeld schrijven, tegenstrijdig, in verschillende stijlen en registers.
Ken je de stijlfiguur parataxis? Parataxis zegt: dit gebeurt, en dan dit en dan dit en dit en dit, … Het is hoe kinderen een verhaal vertellen. Ook de bijbel rijgt er mirakelen en rampen mee aan een. Dagboekaantekeningen zijn vaak ook zo opgebouwd. Vandaag deed ik dit, voelde dat, dacht dit en … Volgens Augustinus is de verzwegen structurerende stut van zo’n vertelling altijd god. Het is interessant te bedenken dat een dagboekschrijver zich onbedoeld richt tot een god. In mij leeft een diep en onbestemd verlangen naar iets voorbij het dagelijkse leven, schreef Virginia Woolf. Haar dagboek is van die hang doortrokken. Misschien teert wel ieder dagboek of ieder schrijven op de hoop, of angst, of beide, dat iets zijn opwachting maakt, iets, misschien niet veel, dat weet je niet, maar toch, iets, en dat je hoogstpersoonlijk de aankondiging ervan hoort.
Vele groeten,
Seppe
de achtergrond verovert nu de voorgrond
Seppe Decubber is doceert aan LUCA-ARTS Gent, Brussel en Genk. Als theatermaker werkt hij samen met Hannah De Meyer. Als schrijver werkt hij aan een dagboek van het lezen van het volledige dagboek van Virginia Woolf.
Foto van Seppe door: Stefanie de Meerleer.
Thomas Jacques studeerde in 2014 af als psycholoog. Tijdens zijn stage raakte hij gefascineerd door het sociaal – artistieke werkveld. Een tijdlang voer hij mee met de Vrijbus, het dichterscollectief van vzw Wit.h. Daar kreeg hij de smaak voor het woord (en voor zijn toekomstige vrouw) ten volle te pakken. Op vandaag is hij coördinator van Het Lijsternest en vormt hij samen met Bram Terryn een tweekoppig collectief. Thomas Jacques is hoofdredacteur van het Magazine De Windstoot.